
Foto’s van slachtoffers van het Pinochet-regime in het Chileense Mensenrechtenmuseum. © Wikimedia
“Ik doe dit werk ontzettend graag”, begint Jan De Cock (1964). “Ik doe iets met hart en ziel en word er nog voor betaald ook: zieke mensen ontmoeten en er zelf beter van worden. Ze houden me een spiegel voor over mijn eigen eindigheid, mijn twijfel. Hetzelfde ervaar ik bij gedetineerden: zij leren me zoveel over vrijheid en onvrijheid. Het is een zegen om bij deze mensen te mogen zijn.”
Potentieel
Als ziekenhuispastor heeft hij een lange staat van dienst. Maar zijn zorg en betrokkenheid reiken verder dan de ziekenhuismuren. Al sinds 1987 is De Cock, die begon als onderwijzer, actief in het gevangeniswezen, in België en in Chili. In 2006 was hij mede-oprichter van Without Walls, een vzw die zich inzet voor verzoening tussen gevangenen en slachtoffers. “Toen we met vrijwilligers in Congo waren om te helpen bij de bouw van een nieuwe gevangenis, zag ik hoe gevangenen kunnen bijdragen aan een menswaardiger omgeving. Dat bevestigde onze overtuiging: iedereen is meer dan zijn slechtste daad. Wanneer we mensen aanspreken op hun potentieel, kunnen we veel bereiken.” Via via belandde hij midden jaren 1980 in Chili en dat veranderde zijn leven. “Als je leeft en werkt met de armsten, is niets ooit nog hetzelfde.” Hij werd geconfronteerd met de harde realiteit van het Pinochet-regime: straatkinderen, politieke gevangenen en vrouwen die hun echtgenoten spoorloos zagen verdwijnen. “Die moeders moesten met hun kinderen alleen verder. Ze hebben me enorm gevormd – ook in mijn geloof. Samen lazen ze de Bijbel en herkenden hun eigen lot in de onderdrukking van de Israëlieten. Dat bracht me bij de bevrijdingstheologie.”
“Ik lag rillend in bed, en dacht: er is geen God.”
Wat begon als een idealistische missie, werd een indringende les. “Ik dacht: we gaan de barricades op, we stoten Pinochet van zijn troon. Een professor waarschuwde me: ‘Vier maanden en je honeymoon is over.’ Ik dacht: niet met mij. Maar jawel.” De ommekeer kwam toen een project voor lijmsnuivende kinderen vastliep. “Die week werden mensen uit de wijk opgepakt. Ook wij kregen bedreigingen en moesten onderduiken.” Dagenlang verbleef hij in een krottenwijk zonder water of elektriciteit, vooral bij señora Maria, een moeder van acht, wier man opgepakt was. “Ze wist niet wat ze haar kinderen de volgende dag te eten kon geven.” Alsof dat niet genoeg was, kreeg hij een telegram uit België: twee van zijn vier broers waren betrokken bij een ernstig ongeval. “Ze zweefden veertien dagen tussen leven en dood. Die nacht lag ik rillend in bed – het was winter in Chili – en dacht ik: er is geen God. Ik huilde. Ik was hier voor U gekomen, en U bestaat niet.”
Bloemen in een blik
De Cock stelde zichzelf een ultimatum: “Als ik iets positiefs kan bedenken, blijf ik. Maar ik vond niets.” Tot hij een beeld zag dat insloeg als de bliksem. In het krot van señora Maria stond een oud conservenblik met daarin bloemen. Deze vrouw, die niets heeft, versierde haar huis toch met bloemen, besefte hij. Dat was een keerpunt. “Ik sprong uit bed, nam papier en schreef: Flores de Señora Maria.” Hij nam zich voor om voortaan drie positieve dingen op te schrijven voor het slapengaan. Het begin was moeizaam, maar gaandeweg ontwikkelde hij er een antenne voor. “Ik begon dingen te zien waar ik vroeger argeloos aan voorbijging.” Hij had geleerd zijn zegeningen te tellen, maar de terugkeer naar huis was een cultuurshock. “In België draaide de wereld gewoon door. Na drie jaar in Chili voelde ik me machteloos om over te brengen wat ik had gezien. Het blijft confronterend om te zwemmen in overdaad in een wereld vol ongelijkheid.”
Echte solidariteit
De Cock wilde zijn ervaringen blijven uitschrijven, “uitbazuinen, uitzingen – zonder te veroordelen. Mensen moeten weten hoe zaligmakend het is om oog te hebben voor wie uit de boot valt”. Echte solidariteit gaat verder dan caritas, benadrukt hij. “Het is geen manier om de hemel af te kopen.” Strijdbaar voegt hij eraan toe: “Laten we het proclameren: mensen, we moeten weer delen!”
“Jezus ontmoeten in de gevangenis betekent dat je de mens blijft zien achter de gedetineerde.”
“Wie extreme armoede heeft gezien, kijkt anders naar een samenleving waarin sommigen alles hebben, maar zich klagend terugtrekken op hun eigen eilandje. Is dat niet onthutsend?” In 2001 en 2002 bezocht De Cock wereldwijd honderd gevangenissen en liet zich vrijwillig opsluiten om de realiteit achter de tralies te begrijpen. Drie jaar later verbleef hij een maand in een gevangenis in Noord-Kivu, Congo. “De gevangenen hadden al veertien dagen niets gegeten. Ze waren afhankelijk van familie die eten bracht, maar de bewakers – die al twaalf jaar niet waren betaald – eisten hun deel op. Wie dat niet kon geven, kreeg geen bezoek.”
De bananen van Kambali
Op een dag kwam de vrouw van Kambali Kitakiya met twaalf bananen. Haar man deelde ze met de 71 andere gevangenen. “Toen besefte ik: een mens leeft niet van brood en bananen alleen, maar van solidariteit.” Die dag noteerde hij in zijn schrift: “De bananen van Kambali Kitakiya en zijn solidariteit.” De Cock bundelde zijn ervaringen in Hotel Prison (2003) en De Kelders van Congo (2006). “Solidariteit houdt mensen in leven”, zegt hij. “Niet alleen in de gevangenis, maar overal. Stephen Hawking zei ooit: ‘Het enige wat de mensheid zal redden, is delen.’ En ik geloof dat dat waar is.” Gevangenen en ziekenhuispatiënten worden geconfronteerd met dezelfde existentiële levensvragen, constateert De Cock. “In die zin raken beide groepen elkaar meer dan je zou denken. We werken in ‘wijngaarden’ waar dezelfde vragen opkomen.”
Toch wil hij de ernst van strafbare feiten niet bagatelliseren. “Er zijn echte diehards, mensen die moeilijk te veranderen zijn. Maar na 35 jaar zie ik ook dat sommige gevangenen echt veranderen. Daarom zijn wij tegen de doodstraf, omdat mensen kunnen veranderen. Sommigen dragen nu zelfs positief bij aan de maatschappij.” Sommige gedetineerden zijn inmiddels zelfs vrienden van hem geworden. In herstelprocessen is verantwoordelijkheid nemen essentieel. “Het is niet aan ons om mensen voor de tweede keer te veroordelen. We moeten niet de schuld afzwakken, maar evenmin blijven steken in verontwaardiging over wat er fout ging. Het gaat erom te zoeken naar een mogelijkheid voor een tweede kans, soms zelfs een derde.”
Zedendelicten
De Cock benadrukt het belang van een onvoorwaardelijke kijk: “Je botst in dit werk niet alleen op je eigen demonen, maar ook op de maatschappij. Het is moeilijk om mensen mee te krijgen, maar dat is essentieel, zelfs voor degenen die kwaad hebben gedaan.” Hij merkt dat het makkelijker is om een cel te delen met een vader die een fiets heeft gestolen voor zijn kinderen dan met iemand die vastzit voor zedendelicten. Toch probeert hij altijd elke mens onvoorwaardelijk tegemoet te treden. “Ik vraag niet naar hun delict. Als het vertrouwen groot genoeg is, komen ze daar vanzelf mee over de brug. En ja, soms vertellen ze dan details waar je ’s nachts wakker van ligt.” Die verhalen houden een spiegel voor. “We hebben allemaal het potentieel om ons te misdragen; omstandigheden bepalen het risico. Zelf kreeg ik veel kansen, maar dat maakt me niet vrij van kwaad.”
Geëngageerde familie
De Cock groeide op in een katholiek gezin met vijf kinderen. “Mijn ouders hadden een boeken- en papierwinkel aan de Turnhoutsebaan in Antwerpen. Ze waren zeer geëngageerd, zowel in het verenigingsleven als in de parochie. Dat is ons echt met de paplepel ingegeven.” De deur van de winkel stond altijd open. “Er kwamen veel mensen over de vloer. Sommigen bleven logeren of woonden zelfs een tijdje bij ons. Labels kende ik als kind nog niet, maar later begreep ik dat er vluchtelingen bij waren geweest, of mensen die nergens anders terechtkonden. Ik zag de vreugde bij mijn ouders in hun hulp aan anderen, en dat heeft ons gevormd. Mijn broers en zussen en ik zijn allen in de sociale sector beland.”
Brede blik
Hoewel hun opvoeding vrij traditioneel was, kregen ze een bredere blik mee op kerk en maatschappij. “Dat kwam mede door de broer en zus van mijn moeder, die als missionaris en ontwikkelingshelper in Chili actief waren. Dat inspireerde mij om mijn eerste stappen te zetten in de bevrijdingstheologie. De Kerk bleek veel groter en diverser dan de toren waaronder we opgroeiden. Maar we zijn met ons vijven ook mensen die twijfels hebben en kritisch durven te zijn. Tot op vandaag spelen zingeving en spiritualiteit voor ons allemaal een belangrijke rol, en die wortels liggen zeker bij onze ouders.”
“Wanneer we mensen aanspreken op hun potentieel, kunnen we veel bereiken.”
Jezus in de gevangenis
Dienstplichtige De Cock koos in 1985 als gewetensbezwaarde voor burgerdienst. “Ik was allergisch voor alles militaristisch. Zelfs op de kermis voelde de schietkraam al niet goed.” Terugblikkend ziet hij zijn burgerdienst als een van zijn meest uitgesproken engagement. “Ik moest toen zelfs voor de krijgsraad verschijnen. Maar diep vanbinnen wist ik: dit ga ik winnen. Ik was er rotsvast van overtuigd dat wapendracht niet strookt met wie ik ten diepste ben. Die overtuiging draag ik nog steeds met me mee.” Hij kijkt met verbijstering naar de wapenwedloop waarin de wereld opnieuw verstrikt is geraakt. “Alsof diplomatie, dialoog en vreedzaam samenleven plots geen opties meer zijn. Wat zou Jezus doen? Ik hunker naar mensen, zowel op het wereldtoneel als in de Kerk, die onomwonden kiezen voor Jezus’ boodschap van geweldloosheid. In het Mattheusevangelie vragen zijn leerlingen: ‘Wanneer hebben we U hongerig gezien, of dorstig, of naakt, of ziek, of in de gevangenis?’ Zijn antwoord is simpel: ‘Elke keer als je iemand bezoekt die ziek is of in de gevangenis zit, als je iemand die honger heeft te eten geeft of een naakte kleedt, dan doe je dat voor Mij.’ Jezus ontmoeten in de gevangenis betekent dat je de mens blijft zien achter de gedetineerde. En niet alleen dat. Ook dat je je láát raken. Dat je je laat bekeren door de gevangenen en de zieken.”
Geluk is de ander
Soms vragen mensen hem hoe hij het volhoudt. “Ik heb nog altijd rotdagen en baaldagen. Werken met zieken en gevangenen is niet altijd rozengeur en maneschijn. Maar dan ga ik naar mijn kast met schriftjes. Sinds 1988 houd ik die bij. Dan begin ik in eentje te lezen. Ik hoef niet eens tot onder aan de pagina te komen om te beseffen wat een geluksvogel ik ben.”
Zijn schriftjes voeren hem terug naar Chili, naar de diepste ellende. “Hoe ondanks de uitzichtloosheid señora Maria bloemen in haar krot zette, draag ik mee in alles wat ik sindsdien heb gedaan. Ook tijdens mijn wereldreis langs gevangenissen, waar ik echt de hel heb gezien. Ik hoor nog altijd die Chinese professor, die antwoordde op de vraag wat geluk is: ‘Geluk is de ander.’ Dat is echt zo. Bestaan, mede voor de ander, dat is de diepste bron van geluk die je kunt aanboren.”
Verder lezen?
Log in op uw Tertio account en lees meteen verder
Nog geen account? Neem een digitaal abonnement en lees meteen verder.
Of maak een Tertio proefaccount aan en lees 1 maand gratis online!
Lees ook deze artikels...

Over rechtspraak, media en morele verantwoordelijkheid

De aanhoudende spoorstakingen leggen de impasse van het Belgisch sociaal overleg bloot
