Een schitterend wit confronteert de lezer met een godservaring. © Pixhere
Het verhaal is spectaculair in zijn eenvoud. Een man, een vrijgezel, raakt achter het stuur van zijn wagen dermate sterk in de greep van verveling dat hij er bewust voor kiest het spoor bijster te geraken en zich over te leveren aan de grootst mogelijke willekeur. Hij slaat wegen in, nu eens linksaf, dan weer naar rechts, tot hij zich uiteindelijk klemvast rijdt op een modderig bospad en evenmin een idee heeft van hoe hij daar, in die situatie, precies is beland als dat hij weet hoe hij ooit weer in de bewoonde wereld zou moeten geraken. Bij de verveling voegen zich vervolgens ook nog gevoelens van leegte, angst en zinloosheid, wat het verleidelijk maakt de kerel te beschouwen als het prototype van wat weleens ‘de moderne mens’ wordt genoemd. Zekerheden kent de man niet, wat in de tekst tot uiting komt in het feit dat Fosse weigert om vraagtekens te gebruiken. Alsof hij wil zeggen: wie vraagtekens gebruikt, die kan wel aan de gang blijven, want houdt niet elk feit en elke mededeling welbeschouwd een vraag in? Vandaar zinnen als: “Was ik eigenlijk langs een huis gekomen dat lange laatste stuk dat ik de binnenweg volgde.” De mens, kortom, is blind wanneer hij de wereld bekijkt, maar zeker ook is hij een blinde vlek voor zichzelf. Dat laatste leidt dan weer tot een voortdurende, zeg maar gerust eindeloze neiging tot mentale zelfcorrectie bij de hoofdpersoon, met steeds weerkerende gedachten als ‘welnee, hoe kwam ik daar nu bij’, ‘wat haalde ik me in mijn hoofd’, ‘waarom ik zulke dingen doe, dat heb ik nooit begrepen’, et cetera.
Verder lezen?
Log in op uw Tertio account en lees meteen verder
Nog geen account? Neem een digitaal abonnement en lees meteen verder.
Of maak een Tertio proefaccount aan en lees 1 maand gratis online!
Lees ook deze artikels...