Het lijden van God
Een collega kreeg onlangs te horen dat ze uitbehandeld is. Hooguit een of twee jaar heeft ze nog te leven. Het hele ziekteproces en het bericht van haar terminale toestand hebben een ondermijnend effect op haar geloof. Waarom halen mijn gebeden niets uit? Heb ik dan geen recht op het goddelijke erbarmen en de genade? Waarom ik? Die vragen zijn heel begrijpelijk. Het gaat uiteindelijk om het aloude vraagstuk van de theodicee: hoe verzoen je het idee van een goede God met zoveel slechtheid en ellende in de wereld?

Over die spanningsverhouding zijn uiteraard al ontelbare theologische traktaten en theorieën geschreven. Maar vaak gaat er op onze moeilijkste momenten weinig tot geen troost uit van al die spitsvondige hersenspinsels. Wat heeft een mens aan Leibniz, die de term ‘theodicee’ bedacht, wanneer hij met ziekte en dood geconfronteerd wordt? Volgens Leszek Kolakowski – de vooraanstaande Poolse filosoof die een goede verstandhouding had met paus Johannes Paulus II – was er binnen het katholicisme geen enkele kerkvader, theoloog of filosoof ooit in geslaagd om die spanning tussen het lijden in de wereld en het katholieke godsbeeld bevredigend op te lossen. 

Max Scheler, de Duitse filosoof die begin twintigste eeuw een van de grondleggers van de fenomenologie was, liet het beeld varen van een machtige God die ons zowel in bekoring kan leiden als ons uit beproeving kan halen. Volgens Scheler was God zoals de mens: onvolmaakt, gebrekkig, lijdend, steeds in wording. Wanneer wij als mensen goede daden stellen en goedheid in de wereld brengen, vervolmaken we niet enkel ons eigen menselijk potentieel, maar ook dat van God. Menschwerdung leidt tot Gottwerdung. En het omgekeerde geldt dus ook: als wij het goede verzaken en als het kwade en de ellende de wereld domineren, dan lijdt God in en met ons mee.

“Volgens filosoof Max Scheler was God zoals de mens: onvolmaakt, gebrekkig, lijdend, steeds in wording.”

Scheler werd begin twintigste eeuw omwille van zijn denkbeelden (en ook omwille van zijn nogal tumultueuze liefdesleven) persona non grata in katholieke intellectuele middens. Toen Johannes Paulus II nog priester was en als Karol Wojtyla aan proefschrift werkte, koos hij er echter voor om over Scheler te schrijven en na te gaan in welke mate diens filosofie (on)verzoenbaar is met de kernprincipes van de katholieke leer. Hoewel hij meende dat Schelers denken uiteindelijk te ver afweek van het katholicisme, heeft hij zijn leven lang blijvende inspiratie in diens werk gevonden. Ook na het voltooien van zijn proefschrift bleef Wojtyla over Scheler schrijven. 

 Misschien is het beeld van de lijdende, onvolmaakte, gebrekkige God onverzoenbaar met de katholieke God. Toch laat het toe om beter om te gaan met alle ellende in de wereld. Het is natuurlijk een heel herkenbaar fenomeen: waar sommigen in de donkerste uren van hun leven hun geloof hervinden, gaan anderen het verliezen of ondermijnd zien. Niet voor niets was het geloof in God voor veel denkers en gelovigen een oprechte vraag na de Tweede Wereldoorlog, die jaren vol kwaad en miserie behelsden, zowel in de persoonlijke levens als op het wereldtoneel. Kun je nog geloven na Auschwitz, na het twintigste-eeuwse Golgotha, zoals Johannes Paulus II het omschreef? Die vraag, die ondertussen zowat tachtig jaar oud is, blijft ook vandaag heel nijpend. Scheler stierf weliswaar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, maar misschien zou hij antwoorden: uiteraard, want God zat in Auschwitz met ons mee te lijden. 

“Misschien is het beeld van de lijdende, onvolmaakte, gebrekkige God onverzoenbaar met de katholieke God. Toch laat het toe om beter om te gaan met alle ellende in de wereld. “

En dat doet dan weer denken aan die memorabele passage uit Elie Wiesels Nacht. Daarin beschreef de Joods-Amerikaanse nobelprijswinnaar hoe een tiener door de kampbewakers gefolterd en opgehangen werd; een jongen met een mooi maar droef engelengezicht, erg geliefd door de kampbewoners en juist daardoor het doelwit van de bewakers. Honderden gevangenen werden gedwongen om toe te kijken. Het was een doodstrijd van meer dan een half uur omdat het touw slecht geknoopt was, de jongen te weinig woog en de lucht tergend langzaam uit zijn longen verdween. Een van de gevangenen hield het niet meer uit. “Waar is God nu?” vroeg hij zich luidop af. “Daar hangt Hij”, antwoordde Wiesel stil. Daar spartelt de verhangen God in Auschwitz

Boeiend artikel? Deel het dan met je vrienden via:

Verder lezen?

Log in op uw Tertio account en lees meteen verder

Nog geen account? Neem een digitaal abonnement en lees meteen verder.
Of maak een Tertio proefaccount aan en lees 1 maand gratis online!

Johan Van der Vloet

Meer opinies van
Alicja Gescinska

Weg van vrede

Herinneren hoort bij de herfst, zoals regen, pompoensoep en het vallen...

Wreedaardigheid

Wat is de ergste zonde? De vraag kan frivool lijken. Bestaat er dan een...

Inloggen

Nog geen abonnee? Koop makkelijk en veilig uw abonnement.
Enkel digitaal lezen? Neem een digitaal abonnement.

Sluiten

Tertio nieuwsbrief

Interessant artikel? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en blijf zo op de hoogte van al onze nieuwste bijdragen, evenementen en aanbiedingen.