Magritte, La réproduction interdite. © Wikimedia
Ik-persoon
Een ‘ik’ is hier uitdrukkelijk aan het woord. Het gedicht steekt van wal met dit persoonlijk voornaamwoord dat totaliter zeven keer voorkomt. Daarmee verwante termen zijn ‘mij’ (zesmaal) en ‘mijn’ (viermaal). Het handelen van de hoofdpersoon komt als volgt in beeld: hij slaapt, ontvlucht (het bed), wast zich, let niet op, wordt opgelicht, weet niet (aan wie te verkopen), droogt zich af, kamt zijn haar, kijkt na, weet niet (aan wie de benen zijn verkwanseld), ziet (hem niet). Naast affirmatieve wendingen valt de negatie op. Het drievoudige voorkomen van het bijwoord ‘niet’ past daarbij. De goed vertegenwoordigde ik-persoonsvorm wordt gelukkig een aantal keer opzijgeschoven door andere onderwerpen, al leunen die met een bezittelijk voornaamwoord dicht aan bij wie we misschien met de protagonist-dichter mogen vereenzelvigen. Daar zijn onder meer: mijn lichaam, het water, mijn handen, mijn hoofd, mijn benen, de straat. Een zekere scepsis tegenover de ratio (het niet-weten) en de aandacht voor het tastbare elementaire (het lichaam, het existentiële) doen denken aan de poëzie van de Vijftigers. Basaal en los van mogelijke raadsels en dubbelzinnigheden valt de inhoud van dit gedicht eenvoudig weer te geven: een naamloos ‘ik’ staat op, wast en fatsoeneert zich en trekt uiteindelijk (met een zucht van opluchting of alsnog gevangen?) de deur achter zich dicht. Zo te zien is er misschien toch iets als een volta aanwezig: de elfde regel duidt aan dat de binnenruimte (het huis met zijn kamers) voor de openlucht (de straat) wordt verruild.
Verder lezen?
Log in op uw Tertio account en lees meteen verder
Nog geen account? Neem een digitaal abonnement en lees meteen verder.
Of maak een Tertio proefaccount aan en lees 1 maand gratis online!
Lees ook deze artikels...