Ik neem even als insteek het concilie van Trente (1545-1563). Vanaf dan werd de priester vooral gedefinieerd als diegene die als Christus-het-hoofd tegenover het lichaam van de kerkgemeenschap staat. In persona Christi: de priester stelt Christus persoonlijk aanwezig. En hij heeft de macht om te wijden en vergeven (potestas consecrandi et absolvendi). Trente bedoelde dit in contrareformatorische zin evenwel beperkend: het ging over wat de priester onderscheidt van de niet-gewijde (dus niet zijn hele identiteit), en het accent lag op de liturgie (dus niet op heel zijn pastoraal handelen). Helaas werden deze onderscheidende priesterlijke kenmerken in de kerkelijke cultuur na Trente al snel beschouwd als zowat zijn hele identiteit, en werd zijn Iiturgische eigenheid ook zijn veel ruimere, pastorale identiteit. Het gevaar wordt dan groot dat de net iets minder heilige priester niet langer Christus sacramenteel aanwezig stelt, maar zich voor Christus gaat nemen, met alle ‘waardigheid’ van dien. Dit priesterbeeld leidt dus al vlug tot zelfverheffing en machtsmisbruik. Ik zal verderop een terugkeer naar een herderlijke identiteit van de priester bepleiten, maar wil eerst aantonen dat ik niet louter tegen het verleden vecht, en dat we nog werk hebben voor we écht synodaal denken en handelen.
Verder lezen?
Log in op uw Tertio account en lees meteen verder
Nog geen account? Neem een digitaal abonnement en lees meteen verder.
Of maak een Tertio proefaccount aan en lees 1 maand gratis online!
Opinie van
Stijn Van den Bossche