“Er zijn leerstoelen voor diversiteit en inclusie, voor duurzaamheid en circulaire economie. Op dezelfde manier mogen er misschien leerstoelen komen voor pakweg familiewaarden, voor het kostbare weefsel”, vindt Andreas De Block. © KU Leuven / Rob Stevens
Zoals de meeste mensen heb ik altijd wel een gezonde interesse gehad in seks (lacht)”, begint Andreas De Block het gesprek nogal verrassend. Hij snijdt in ieder geval een onderwerp aan dat ook wel past op de plek van het interview: een café in de Leuvense studentenstad. “Ik ging mij bezighouden met filosofie van de seksualiteit, en van daaruit is mijn aandacht zich beginnen te verleggen naar filosofie van de wetenschappen die onderzoek doen naar seksualiteit. Over seksualiteit hebben mensen vaak een uitgesproken mening … die ze niet altijd durven uit te spreken. Dat onderzoeksdomein was dan ook een goede introductie tot vragen over de verhouding tussen waarden en wetenschap. Mijn nieuwe boek is opnieuw de verkenning van die verhouding, maar dan uitdrukkelijk vanuit een politiek perspectief: de tegenstelling tussen links en rechts, en tussen progressief en conservatief.”
Op welke manier zijn filosofie en wetenschap vandaag met elkaar verbonden?
“In veel takken van de filosofie heb je vandaag sowieso veel belangstelling voor wat wetenschap te zeggen heeft. Er is aandacht voor empirisch onderzoek en er wordt gebruik gemaakt van empirische premissen. Dat is één manier waarop filosofie en wetenschap met elkaar zijn verbonden. Een andere manier om ze te verbinden, ligt in het ontwikkelen van een filosofische blik op de wetenschappen. Als filosoof stel je kritische vragen, bijvoorbeeld in hoeverre een wetenschappelijke bewering getekend is door het profiel van de wetenschapper, in de data en theorieën die hij aanreikt. Een andere vraag is in welke mate je kunt bouwen op wetenschappelijke kennis. We houden van zekerheid, en dat kan de wetenschap natuurlijk niet altijd bieden. Bovendien worden wetenschappelijke gegevens gebruikt om in maatschappelijke debatten een bepaalde positie te verdedigen, hoewel de beschikbare informatie vaak allesbehalve eenduidig is.”
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
“Onlangs volgde ik een lezing over de vraag naar de beste remedie tegen recidive bij seksuele delinquenten. Bestaat die uit opsluiting of behandeling, of een combinatie daarvan? En dan merk je dat de wetenschappelijke informatie daarover heel onduidelijk is, maar dat er natuurlijk ook beleid moet worden gevoerd. Afhankelijk van ideologische en andere voorkeuren leggen beleidsmakers al dan niet de klemtoon op het onzekere karakter van de beschikbare data, en op de cijfers die ze al dan niet statistisch significant vinden. Ook wetenschappers zelf zijn daar niet immuun voor.”
De moderne wetenschap heet nochtans onafhankelijk te zijn, in tegenstelling tot de premoderne die ook vragen beantwoordde in verband met ethiek en zingeving. Hoe verhoudt de moderne wetenschap zich tot dat soort vragen?
“In het premoderne wetenschapsbedrijf bestaat het idee, althans bij sommigen, dat je de zin in de werkelijkheid kan ontdekken door het zogenaamde ‘boek van de natuur’ te decoderen. Het idee is dat je niet zozeer zin geeft aan de werkelijkheid, maar dat er al een zin is die zich laat kennen. De premoderne wetenschap pretendeert het doel van het leven te kunnen ontdekken, waaruit ook allerlei morele regels volgen. De moderne wetenschap plaatst morele en zingevingsvragen grotendeels buiten het domein van de wetenschap. Er is zogezegd de wereld van het moeten en wat hoort aan de ene kant, en het beschrijven van de werkelijkheid aan de andere kant. Alles wat met ethiek of zingeving te maken heeft, moet in die optiek uit de wetenschap worden gehouden, want dat bedreigt de objectiviteit. Een belangrijk deel van mijn boek is net gewijd aan het idee dat wetenschap waardengeladen is. In nagenoeg elke stap van het wetenschappelijke proces spelen waarden een rol, of kunnen ze een rol spelen. Niet toevallig bestaan er ethische commissies die beoordelen of een onderzoek en zijn methodes moreel verantwoord zijn. Je mag bijvoorbeeld geen kinderen mishandelen in je labo in naam van wetenschappelijke vooruitgang. Dat soort experiment is ethisch onverantwoord.”
De vraag of een methode moreel verantwoord is of niet, is op zich toch niet wetenschappelijk?
“Waarden hebben vaak een impact op het wetenschappelijke proces zonder zelf tot de wetenschap te behoren. Ze zijn in dat geval niet intra-wetenschappelijk. Maar ethische of ideologische elementen kunnen ook op andere niveaus een rol spelen, zoals bij conceptualiseringen. Het voorstel om het antropoceen als een nieuwe geologische periode af te bakenen, is daarvan een voorbeeld. Dat heeft te maken met het belang dat een onderzoeksgemeenschap hecht aan de invloed van de mens op de leefwereld. En niet alleen de invulling van een concept zoals het antropoceen, maar ook de operationalisering daarvan heeft te maken met waarden. De vraag hoe je een concept omzet in onderzoek speelt op een intra-wetenschappelijk niveau, want het zal mee bepalen welke observaties en data je relevant vindt.”
Kan u dat toelichten?
“Ik heb een kort academisch artikel over homofobie geschreven, meer bepaald over hoe dat thema in de wetenschappelijke aandacht is gekomen. Sinds de eerste helft van de jaren 1970 beschouwen de belangrijkste psychiatrische handboeken homoseksualiteit niet langer als een stoornis. Een neveneffect van die evolutie is dat een individuele afkeer van homoseksualiteit plotseling aandacht krijgt. Zolang een samenleving homoseksualiteit als iets abnormaals beschouwt, is de afkeer ervan min of meer normaal. Maar zodra homoseksualiteit als iets normaals wordt beschouwd, wordt die afkeer problematisch. En dan vindt een conceptualisering plaats waarin die veranderende culturele opvattingen en waarden doorschemeren. In dit geval is er sprake van een fobie, wat een psychiatrische term is. Er zijn ook voorstellen geweest om homofobie op te nemen in de psychiatrische handboeken, maar uiteindelijk is dat niet gebeurd. Ook de invulling van een concept als homofobie, is waardengeladen. Op het eerste gezicht worden heel diverse fenomenen onder die ene categorie gevat. Fysiek geweld tegen homoseksuelen, maar ook bezwaren tegen adoptie door homo-echtparen vallen daaronder. In de jaren 1980 zou je iemand die gekant was tegen adoptie door homo-echtparen niet homofoob hebben genoemd, laat staan dat je diens houding zou hebben bestudeerd als onderdeel van een wetenschappelijke onderzoekscategorie waartoe ook fysiek geweld tegen homoseksuelen hoort.”
Is de partijdigheid van de wetenschap per definitie slecht of onwenselijk?
“We kunnen de invloed van waarden, zelfs als die onwenselijk zouden zijn, vaak niet vermijden. Maar we hebben die waarden ook nodig om vragen te selecteren en invulling te geven aan concepten. Racisme is bijvoorbeeld niet altijd een categorie geweest waarmee de wetenschap aan de slag is gegaan. Op een bepaald ogenblik hebben mensen het gevoel gehad dat die categorie belangrijk genoeg was om er verschillende fenomenen onder samen te brengen en om er vervolgens onderzoek naar te doen. We kunnen dus niet zonder waarden in onderzoek, en dat is niet per definitie slecht. Wat zou het betekenen dat we onderzoek doen naar maatschappelijk belangrijke fenomenen zonder rekening te houden met waarden?”
Speelt die partijdigheid ook mee in de politieke omgang met wetenschap?
“Veel wetenschappers klagen dat de politiek zich niets aantrekt van wat ze zeggen. Dat kan wel kloppen, maar het is niet altijd zo evident om wetenschap direct in beleid te vertalen. Bovendien bestaat er in de meeste beleidsrelevante domeinen weinig consensus. Als onderzoekers het al eens zijn over iets, dan nog is het niet altijd eenvoudig om dat in beleid om te zetten. Nagenoeg iedereen is het eens over antropogene klimaatopwarming, een globale stijging van bijna anderhalve graad Celsius vanaf de industriële revolutie, en de ernstige impact die de stijging zal hebben. Maar over de vraag hoe ernstig die is, bestaat heel wat discussie, evenals over de vraag welke maatregelen de beste zijn. En als er één maatregel duidelijk de beste is – een koolstoftaks bijvoorbeeld –, dan is het vaak onduidelijk hoe die kan worden geïmplementeerd.”
In uw nieuwste boek wijst u op de dominantie van levensbeschouwelijk linksgeoriënteerde academici aan onze universiteiten. In welke mate vormt dat een probleem voor de wetenschapsbeoefening?
“De feministische wetenschapsgeschiedenis beklemtoont vaak het feit dat onderzoekers in het verleden bijna altijd mannen waren en dat daardoor bepaalde problemen, die vooral vrouwen treffen, niet werden gezien. In de medische wetenschap was er bijvoorbeeld lang heel weinig aandacht voor endometriose, waaraan nochtans veel vrouwen lijden. Zo zijn er meer voorbeelden. Archeologen dachten op een bepaald moment verkeerdelijk dat de door hen gevonden resten van strijders met zwaarden van mannen waren. Dat had natuurlijk te maken met de stereotypes over mannelijkheid in de cultuur van die mannelijke archeologen. De dominantie van de mannelijke blik in de wetenschap is betrekkelijk goed gedocumenteerd. Wat ik in het boek duidelijk probeer te maken, is dat er vandaag op een gelijkaardige wijze sprake is van een linkse dominantie. Daardoor vallen veel zaken niet op omdat ze door linkse mensen niet als een probleem worden gezien, terwijl ze voor rechtse mensen wel aandacht verdienen.”
Waaraan denkt u dan zoal?
“Laten we als voorbeeld het probleem van kindermisbruik in de Kerk nemen. In dat verband wordt als onderzoeksthema het effect van het celibaat op kindermisbruik gesuggereerd. Het lijkt mij allesbehalve uitgesloten dat het celibaat een effect heeft. En je hoort bij gedragswetenschappers ook wel wat enthousiasme over dat thema. Maar een andere piste die te maken heeft met veranderende waarden in verband met seksualiteit, wordt nauwelijks overwogen. Misschien heeft de liberalisering van de seksualiteitsbeleving ook een of ander effect op dat misbruik. Ik beweer niet dat het ene gegeven waarschijnlijker is dan het andere, maar het punt is vooral dat de liberalisering van de seksualiteitsbeleving amper aandacht krijgt in de hypothesevorming omdat die in progressief linkse middens als een enorme vooruitgang wordt gezien.”
Dat de meeste gevallen van kindermisbruik in familiale kring gebeuren, vaak door niet-celibataire mannen, is wat dat betreft misschien ook een relevante observatie?
“Dat is ook waar. In ieder geval heeft de linkse academicus, zoals iedereen, blinde vlekken. Doorgaans ziet die, voor zover die een progressieve kosmopoliet is, migratie bijvoorbeeld niet als een probleem. En zelfs als die onderzoek doet naar mogelijk negatieve effecten van migratie, worden de resultaten daarvan vaak gerelativeerd.”
Wat dient er volgens u dan te gebeuren aan onze universiteiten?
“Velen denken dat we meer neutraliteit nodig hebben. Ik argumenteer tegen dat idee omdat waarden altijd een rol spelen. Er is nood aan een mix van waarden omdat ideeën moeten botsen. Cognitief wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat mensen beter zijn in het bekritiseren van ideeën waar ze het niet mee eens zijn, dan dat ze advocaat van de duivel kunnen spelen en doen alsof ze ergens tegen zijn. De advocaat van de duivel blijkt vooral goed in het verdedigen en bevestigen van de heiligheid van de kandidaat (lacht). En als je dan vooral onderzoekers hebt die het oneens zijn met rechtse conclusies, en eens zijn met linkse, dan krijg je goede kritiek op rechtse conclusies en slechte op linkse conclusies, en omgekeerd. De echte duivel, in dit geval de rechtse onderzoeker (lacht), geeft beter kritiek op linkse conclusies dan de advocaat van de duivel. Ik pleit niet voor tribalisme, wel voor de bereidheid om naar goede kritieken te luisteren. De academische wereld heeft een zo breed mogelijke staalkaart van waarden nodig. De aanwezigheid van verschillende waarden activeert veel extra kritisch potentieel in de wetenschap. Radicale dierenrechtenactivisten hebben het volgens mij niet bij het rechte eind, maar hun aanwezigheid is wel belangrijk om ons attent te maken op de vraag of bepaalde dierenproeven in de biomedische wetenschap wel echt nodig zijn. De voorwaarde is natuurlijk wel dat iedereen respectvol met elkaar in gesprek wil gaan, ook met heel radicale stemmen, net omdat die stemmen ons aan het denken zetten. Uiteindelijk is mijn boek vooral een pleidooi voor een waardenpluralisme in de wetenschap.”
Is links het voornaamste obstakel voor dat pluralisme?
“Dat is moeilijk te zeggen. Ik ben het eens met een pleidooi voor brede diversiteit. De aanwezigheid van de vrouwelijke blik kan de wetenschap beter maken, maar ik denk dat het effect van ideologische diversiteit nog sterker is. Los daarvan is intellectuele diversiteit het allerbelangrijkste, maar om die te behouden moet de wetenschapsfinanciering anders georganiseerd worden. Industriële financiering van onderzoek, door grote bedrijven, is een ernstig probleem, zeker in de biomedische wetenschappen. Ze kan een onderzoeksdomein totaal corrumperen. In mijn boek geef ik daarvan enkele voorbeelden. Dat grote farmaceutische bedrijven de wetenschap soms voor hun eigen belangen manipuleren, lijkt mij overduidelijk. Het is heel erg dat er zoveel scepsis bestond en bestaat over de coronavaccins, maar Big Pharma heeft dat toch ook wel een beetje aan zichzelf te wijten. Denk aan het massaal voorschrijven van statines aan mensen die niet tot de hoog-risicogroep behoren. Daarnaast zijn er allerlei problemen met psychofarmaca, er is de opioïdencrisis in de VS, en ga zo maar door. Een deel van de zogenaamde conspiracy theories heeft dus wel een grond van waarheid.”
Is een universiteit die zich vandaag katholiek noemt een bijkomend obstakel? Of liggen precies daarin meer mogelijkheden voor een vrijere wetenschapsbeoefening?
“Er liggen daarin mogelijkheden voor een meer diverse, en in die zin vrijere wetenschapsbeoefening op voorwaarde dat de ‘K’ in bijvoorbeeld ‘KU Leuven’ wat meer reliëf krijgt. Ik heb veel sympathie voor onze rector en voor de opdrachtverklaring van onze universiteit. Als je vraagt aan onze bestuurders waarin het katholieke karakter ligt, dan wijzen ze op de zorg voor de meest kwetsbaren. Natuurlijk treed ik die zorg van harte bij, maar daarin kan ook elke atheïst of vrijzinnige zich vinden. Het katholieke karakter toont zich misschien meer in de manier waarop je aan die opdracht vormgeeft, bijvoorbeeld in de bewuste keuze voor eerder linkse én eerder rechtse leerstoelen. Er zijn leerstoelen voor diversiteit en inclusie, voor duurzaamheid en circulaire economie. Op dezelfde manier mogen er misschien leerstoelen komen voor pakweg familiewaarden, voor het kostbare weefsel. En er kan ook meer aandacht zijn voor conservatieve waarden als respect voor legitieme autoriteit. Een katholieke universiteit kan nieuwe impulsen geven aan wetenschappelijk onderzoek door de staalkaart van waarden in haar midden te verbreden.”
Andreas De Block, Is links gewoon slimmer? Ideologie aan onze universiteiten, Lannoo Campus, Leuven, 2023, 222 blz. Bestellen kan via www.kerknet.be – Klik op shop.
Bio
Andreas De Block (1972) is gewoon hoogleraar wijsbegeerte aan de KU Leuven. Hij is gespecialiseerd in filosofie van de geneeskunde en de cognitieve wetenschappen.
Verder lezen?
Log in op uw Tertio account en lees meteen verder
Nog geen account? Neem een digitaal abonnement en lees meteen verder.
Of maak een Tertio proefaccount aan en lees 1 maand gratis online!
Wachtwoord vergeten? Geef jouw gebruikersnaam of mailadres in en we sturen jou instructies hoe een nieuw wachtwoord aan te maken.
Lees ook deze artikels...